Een klinkerpaadje scheidt de oude vissershuizen van hun tuinen aan de sloot. Rechts van mij de bakstenen huisjes met fraai bewerkte, witgeverfde daklijsten langs donkergroene houten gevels. Links tuinen vol bloemen achter ijzeren bogenhekjes. ‘Beschermd dorpsgezicht’. Alsof je tweehonderd jaar terug in de tijd bent.
Dirk Beers zal dit pad vele malen gegaan zijn, misschien heeft hij zelfs wel in een van die huisjes gewoond. Die tuinen aan de sloot, lees ik later, zijn 'overtuinen' en waren vroeger opslagplaatsen voor turf en gerookte vis, of ze droogden en repareerden er de netten na de vangst.

Het pad verbreedt zich tot een terras aan het water. Schippers Welvaren, lees ik op het uithangbord aan de hoge gevel. Het terras is leeg, op de uitbaatster na, die een sigaret zit te roken op een van de rieten stoelen. Binnen zie ik tot mijn teleurstelling alleen een jong meisje achter de bar. Geen oude mannetjes waar ik op had gehoopt, die me misschien hadden kunnen vertellen over vroeger. Onzeker vraag ik haar toch maar of ze Dirk Beers, of de naam Beers misschien kent.
Ze kent geen Beers.
‘Hij moet hier vroeger gewoond hebben’, probeer ik.
Het barmeisje overlegt met de bazin die komt binnenlopen. Zal opa het weten?
‘Opa woont hier al zijn hele leven, zal ik hem even opbellen?’
Mijn hart maakt een sprongetje. Ze belt. 'Dag Opa, er is hier een mevrouw die zoekt ene Dirk Beers, kent u die?'
Opa kent Dirk Beers nog wel.

Even later lopen we samen, het barmeisje en ik, het klinkerpad terug richting de kerk, tussen de huizen door, de straat in waar ik vandaan gekomen ben.
'Opa vindt het geweldig om over vroeger te vertellen, maar ik word er weleens moe van,' zucht ze. Ik begrijp haar. Nu wens ik weleens vurig dat ik mijn oma nog eens kon ondervragen. Maar vroeger kwam dat ook niet in me op. 'Hier is het.' Ze zwaait naar het raam waarachter een rijzige gestalte opstaat. Pas nu zie ik dat mijn auto recht voor zijn deur geparkeerd staat.

Verder